back
05 / 06
bird bird

#40 Stuart Hackett

December 26, 2018
Q

Dr. Craig,

Deel alstublieft uw beste herinneringen aan dr. Stuart Hackett en zijn invloed op uw denken.

Bedankt,

David

Verenigde Staten

Dr. Craig

Dr. craig’s response


A

Ik was verrast toen ik deze vraag kreeg! (Hij komt niet van dr. Hackett’s zoon David!) Veel te vaak wachten we tot iemand dood is voor we hem herdenken, maar ik ben blij dit te doen terwijl Stu nog met ons is.

Mijn eerste kennismaking met Stuart Hackett vond plaats tijdens het eerste semester van mijn eerste jaar aan Wheaton College. Bij Wheaton moest elke student een klas Introductie Filosofie volgen, en, omdat het in mijn schema paste, schreef ik mij in. Ik moet toegeven dat ik niet zo zeer van de klas heb genoten. Het was vrijwel een klas waar de geschiedenis van de Westerse filosofie werd doorgenomen. Terugkijkend, denk ik dat het niet de juiste stof was om van Introductie-studenten te eisen. Zonder achtergrond in filosofie werd ik verbijsterd door de stoet aan denkers–Plato, Aristoteles, Descartes, Leibniz enzovoorts–allemaal met hun rare, tegenstrijdige, en ongefundeerde meningen over dingen. Ook al kreeg ik een “10” in deze klas, was het tragisch dat ik wegging met de gedachte dat filosofie irrelevant was. Ik denk dat het beter was geweest zo’n klas op thematische wijze te onderwijzen, waar er wordt gefocust op enkele “grote vragen” zoals vrijheid van de wil, de aard van kennis, het bestaan van God, enzovoorts, en waar de relevantie van zulke vragen voor Christelijke theologie wordt aangetoond.

Dr. Hackett was nogal een karakter! Hij kwam altijd met zijn koffertje en zijn groene waterglas van plastic met een STP-sticker erop. Hij informeerde ons dat hij alleen een stropdas droeg omdat zijn vrouw hem ertoe dwong; maar als teken van zijn onafhankelijkheid – denk ik – droeg hij de gekste dassen die je je zou kunnen voorstellen, inclusief zelfgemaakte afgrijselijke dassen die zijn dochter maakte. Hij daagde iedereen in de klas uit, die geen lid van het atletische team was, voor een opdrukwedstrijd met hem. (Er was een gerucht dat hij maar één keer in zijn carrière had verloren.) Toen hij lesgaf, waren zijn zinnen zo lang en zo uitvoerig dat, wanneer hij bij het einde van een zin kwam, ik hem al niet meer had kunnen volgen vanwege het doolhof aan secundaire clausules en voorbehoudende kanttekeningen. Hij had de gewoonte simpele vragen te herstructureren, waarbij er werd begonnen met iets als, “Bedoel je daarmee te zeggen dat . . . ?” waarna hij een lange ingewikkelde herformulering maakte, waarbij de arme [ ]  student onzeker bleef of hij hetgene dat hem werd gevraagd wel begreep! Eerst dacht ik dat hij aan het opscheppen was, maar stap voor stap vatte ik dat hij op natuurlijke wijze lange Germaanse zinnen gebruikte. Ik probeerde hem met veel inzet te begrijpen, maar ik vrees dat het met weinig succes gebeurde.

Ik denk dat Stu’s beste moment tijdens dat semester op de dag was toen Jack Wyrtzen van Word of Life Fellowship in de morgenkapel sprak. Zijn tekst was Handelingen 17, Paulus zijn toespraak aan Atheniaanse filosofen die bij Golgotha waren verzameld. Wyrtzen merkte op dat de filosofen Paulus letterlijk een “zaadplukker” noemden. Maar Wyrtzen zei in feite dat filosofen eigenlijk de echte zaadplukkers zijn, en hij ging over tot het spotten met filosofen vanwege wat ze doen. Deze klap was vooral onhandig en beschamend, omdat het tijdens de week van Wheaton’s gewaardeerde jaarlijkse filosofie-conferentie plaatsvond. Hackett’s klas kwam meteen na de kapel, dus wij studenten wachtten met veel verwachting om te zien hoe dr. Hackett zou reageren. Toen hij de leskamer binnenkwam, zei hij met luide stem, “Zijn jullie klaar, jullie zaadplukkers?” Toen het gelach minder werd, zei hij, “Hier is wat ik over de kapelboodschap van vandaag te zeggen heb. Als ik ook zoveel mensen het Koninkrijk van God heb binnengebracht zoals Jack Wyrtzen, dan zal ik kritiek geven.” Zonder te aarzelen ging hij meteen met zijn les door. Ik dacht, “Wauw.”

Ik had nooit gedacht dat Stu en ik vele jaren later faculteits-collega’s op dezelfde afdeling zouden worden. Maar toen ik mijn doctorale studies in München aan het afmaken was, ontving ik een belletje van Trinity Evangelical Divinity School die mij een positie als assisterende filosofieprofessor aanbood. Tijdens onze tijd in Europa had Stu zijn plek bij Wheaton achtergelaten, waar hij de meeste tijd van zijn carrière had doorgebracht, want hij zou op de afdeling van Filosofie van Religie lesgeven met Norman Geisler aan Trinity. Norm ging nu van Trinity weg richting Dallas, waardoor de vacature die mij aangeboden werd vrijkwam. Jan en ik hadden erover nagedacht en we besloten dat ik de baan nam. Dus in januari in 1980 was ik met Stu op de afdeling aan Trinity.

Stu was zeker niet een typische seminarie-professor, en de studenten hielden van zijn eccentriciteit. Zijn beste vrouw Joan had het in die tijd al opgegeven hem een das te laten dragen, dus had hij meestal een groot kruis. Hij had zijn baard laten groeien, maar (– om te compenseren, zei hij –) had hij zijn hoofdhaar tot een stoppel gereduceerd. Hij droeg botsende kleuren zoals paars en kastanjebruin met een leren riem die zijn zoon hem had gegeven die een beeld van een marihuana-pijp op de gesp liet opvallen (die hij expres ondersteboven droeg zodat men niet zou herkennen wat het was en zich beledigd zouden voelen). Hij zat op de hoofdstoel van de afdeling, en, omdat hij administratief werk haatte, was hij erg efficiënt erin. Omdat Stu en ik de enige voltijd-leden van de afdeling waren, hadden we nooit afdelingsbijeenkomsten–hij belde me gewoon via de telefoon, en we waren in enkele minuten klaar.

Ik ontdekte dat Stu en Joan zo’n mooi koppel waren met een prachtig huwelijk. Als je het nu eens over tegenovergestelde personen hebt! Ze was altijd zo netjes en conservatief in haar uitstraling en houding. Je kon het gewoon niet helpen, maar je zou je afvragen hoe ze ooit bij elkaar waren gekomen. Maar samen waren ze model voor de studenten wat betreft een Christelijk huwelijk. De studenten hielden van ze en waren vaak bij ze thuis, of het nu voor samenkomsten was of voor het rondhangen. Tijdens mijn zeven jaren aan lesgeven aan Trinity werden Jan en ik goede vrienden met Joan en Stu. Hun vriendschap was vooral van veel betekenis tijdens de moeilijke periode in 1986 toen Trinity’s management besloot de afdeling stop te zetten en af te sluiten. Stu werd zonder pardon afgevoerd naar de bachelorstudenten en ik had geen werk meer, terwijl we voor twee kinderen moesten zorgen. Joan was als een moeder voor Jan en was er altijd met raad en troost. Ze moedigden ons aan en deden aan gebed voor ons, terwijl we elders werk zochten. In zekere zin – of zinnen – was het eigenlijk makkelijker voor ons dan voor hun, want mijn baanverlies aan Trinity schoot ons naar een hele nieuwe carrière, terwijl we naar Europa teruggingen en er zeven jaar aan de Universiteit van Louvain spendeerden, terwijl Stu en Joan achter moesten blijven met de constante herinnering aan een management-apparaat dat niet langer een man waardeerde die misschien wel hun meest briljante professor was. Toch gingen Stu en Joan erdoorheen met genade en vrijgevigheid.

Nu zijn ze teruggegaan naar het Wheaton-gebied, waar ze dicht bij hun kinderen kunnen zijn. Stu lijdt aan Alzheimer. Zijn laatste boek over Ethiek is nog steeds niet gepubliceerd, en ik zoek op dit moment een uitgever hiervoor. Bid ervoor.

Net voordat ik van Wheaton in 1971 slaagde, pikte ik een kopie van Stu’s boek The Resurrection of Theism op van een koopjestafel bij een boekenwinkel van de school. Later tijdens de herfst, toen ik het boek begon te lezen, was ik absoluut verbaasd door wat ik las. Er was een groot contrast tussen wat ik op Wheaton had geleerd en wat dr. Hackett in het boek had geschreven: met strakke vernietigende logica verdedigde hij argumenten voor God’s bestaan en gaf hij refutaties tegen elke denkbare objectie. Het centrale gedeelte van zijn zaak was een grotendeels genegeerde visie van het cosmologisch argument: het is rationeel ondenkbaar dat de reeks aan gebeurtenissen van het verleden oneindig is; er moet een begin van het universum zijn geweest, en dus een overkoepelende oorzaak die het liet ontstaan. Het lezen van Hackett’s boek was voor mij een schokkende en verlichtende ervaring. Ik moest uitzoeken of hij gelijk had.

In 1973 ging ik het Master’s programma van Filosofie van Religie in. Dit werd in die tijd door Norm Geisler bij Trinity geleid. Eén van de vereisten was het Graduate Record Exam in filosofie. Dus ter voorbereiding voor het examen las ik en nam ik gedetailleerde aantekeningen van Frederick Copleston’s History of Philosophy bestaande uit negen volumes. Dat was de periode wanneer ik de lange geschiedenis van het Joodse, Islamitische en Christelijke denken over het argument dat Hackett verdedigde ontdekte. Ik besloot dat, als ik ooit doctoraal onderzoek in filosofie zou doen, ik het in mijn Ph.D.-stuk over dit argument zou hebben.

Door een reeks aan buitengewone gebeurtenissen van voorzienigheid schreef ik inderdaad over het cosmologische argument onder John Hick aan de Universiteit van Birmingham in Engeland. Uiteindelijk kwamen er drie boeken uit het Ph.D.-stuk. Ik was in staat de historische gronden van Hackett’s argument te verkennen, evenals zijn analyse voort te zetten. Ik ontdekte ook nogal geweldige verbindingen richting contemporaire astronomie en cosmologie.

Vanwege die historische gronden in middeleeuwse Islamitische theologie, doopte ik het argument “het kalam cosmologisch argument” (“kalam” is het Arabische woord voor middeleeuwse theologie). Tegenwoordig is dit argument, dat grotendeels sinds Kant vergeten is, weer terug en staan de lichten erop gericht. Cambridge Companion to Atheism (2007) vermeld, “Een telling van de artikelen in de filosofische bladen toont aan dat meer bladen iets hebben gepubliceerd over Craig’s verdediging van het Kalam-argument dan over elke andere filosoof zijn contemporaire formulering van een argument voor God’s bestaan . . . . zowel theïsten en atheïsten ‘kunnen Craig’s Kalam-argument met rust laten’ ” (p. 183).

De eer voor het weer doen opzwellen van het argument gaat ultiem naar Stu Hackett. Ik ben ervan overtuigd dat, als The Resurrection of Theism door Cornell University Press werd gepubliceerd in plaats van door Moody Press, de revolutie, die door Plantinga’s publicatie God and Other Minds in 1967 begon, misschien wel tien jaar eerder in werking was gesteld. Ik dank God voor het effect dat Stuart Hackett op mijn leven heeft gehad.

- William Lane Craig